Ontmoeting met Kees Slager
Hier aan de Oosterschelde woont hij. De schrijver van De Ramp, een reconstructie. Kees Slager was mijn voorbeeld toen ik mijn masterscriptie over de watersnoodramp schreef; hij kwam ook van Tholen en verdiende zijn geld als journalist én schrijver.
Het voormalige stoomgemaal bij de Oosterschelde is zijn huis. De toren ervan steekt fier uit boven de kleiige akkers, het maaiveld, de dijk. Hij hoeft alleen het trapje op te klimmen, dan staat hij bij het water dat hem zoveel gegeven heeft.
Ik stel me voor dat hij in de verte komt aanlopen. Voorovergebogen, zwoegend tegen de wind in. Rechts van hem de Oosterschelde, links het land. Muts op zijn hoofd. Handen op de rug. Ogen naar het asfalt.
Hoe oud is hij inmiddels? Zeker in de tachtig. Durf ik hem aan te spreken als hij langsloopt? Nee. Wat moet ik zeggen?
Toen ik mijn scriptie af had, mailde ik hem. ‘Waar is dat goed voor?’ vroeg mijn moeder. Ik mompelde dat hij een belangrijke bron was voor mijn scriptie. Leuk voor hem om te horen, toch? En… misschien had hij ooit een schrijfklusje voor me, bijvoorbeeld het vervolg van De Ramp. ‘Poeh,’ zei mijn moeder schouderophalend.
Ik kreeg niets terug.
Was hij het niet eens met mijn conclusies? Vond ‘ie het niet interessant? Had hij de mail wel
gehad? ‘Het is ‘m vast naar z’n bol gestegen, nu ‘ie als politicus in de Eerste Kamer zit,’ zei mijn moeder. ‘Dan zien ze je ineens niet meer staan.’
Mijn andere bron, professor Selma Leydesdorff, stuurde een vriendelijke bedankmail, vanuit Amsterdam. Niet belangrijk. Kees Slager stuurde niets. En hij was van het eiland. Een van ons.
Nog een meter of twee en we kruisen elkaar. Wat moet ik tegen hem zeggen, ‘ik heb twaalf
jaar geleden een scriptie gemaakt over de watersnoodramp?’
Nou en.
‘Hallo,’ zegt hij, terwijl hij zijn hoofd knikt.
‘Hoi,’ zeg ik terug.
Hij ziet me dus wel.
0 reacties