Wat is mijn plek?
Ik sta voor de stoel. Een oorfauteuil van soepel leer, of is het een stof die leer imiteert? Er ligt een kussentje op, wat ’m nog uitnodigender maakt. ’Kom maar bij mij. Bij mij ben je veilig.’ Het is zo’n stoel waar je op zondagmiddag in wegzakt om een boekje te lezen voor de open haard. Zo eentje die je troost als je verdrietig bent. Een stoel waar je door gedragen wordt.
Ik wil er al in neerploffen, maar net op tijd zie ik haar spullen liggen. Naast de stoel, op de vensterbank. Twee telefoons, een boekje en een agenda. Hè, is dit haar plek? Vorige keer zat ik toch hier? Ik weet nog dat de zon op mijn hoofd scheen, door de kleine kiertjes van de luxaflex, en dat ik het kruispunt tegenover het gebouw kon zien. Ben ik toen op haar plek gaan zitten?
Ik kijk naar de twee stoeltjes er tegenover. Ze zien er kil uit. Deze zwarte leren stoeltjes horen thuis in een ruimte waar vergaderd wordt over kwartaalcijfers. Of in een restaurant waar je net iets te veel betaalt voor je eten. Zat zij toen op die? Nee, er moet iets veranderd zijn in deze kamer. Ik geloof niet dat ik haar toen op een van die twee heb laten zitten.
Kies jij maar
’Waar moet ik nou gaan zitten?’ roep ik maar, richting het keukentje om de hoek waar ik haar de theeglazen hoor pakken en het kastdeurtje dicht hoor doen.
’O, dat maakt niet uit,’ roept ze terug. ’Kies jij maar.’
Kies jij maar. Ik wil eigenlijk op de grote stoel, ik ben hier toch de zielige? Alleen, ik wil ook niet stom overkomen, haar plek afpakken. Misschien wil zij er zelf heel graag zitten. Dat kan ik me heel goed voorstellen. En zij moet nog de hele dag… met allemaal zielige mensen. Dan wil je zelf ook gedragen worden.
Met tegenzin ga ik op een van de twee zwarte stoelen zitten. Dit is precies waarom ik hier vandaag ben; ik weet en voel vaak heel goed wat ik wil, maar durf dat niet altijd te zeggen. Zelfs niet als het om zoiets kleins gaat als ’op welke stoel wil ik zitten’. Want ik ben bang dat de ander boos op me wordt, me stom zal vinden, zal denken dat ik mezelf beter vind. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg is me van kinds af aan ingeprent.
Iets met levensverhalen
Zo was ik afgelopen weekend met twee vriendinnen in de kroeg. Ik vertelde dat ik graag iets voor mezelf wil beginnen, een eigen bedrijfje. Dat ik ’iets’ met levensverhalen wil gaan doen. Vaag genoeg voor de meeste mensen om niet door te vragen.
’En wat wil je dan gaan doen?’ vroeg mijn vriendin.
Ik stamelde een beetje dat ik het gênant vond om mijn idee te vertellen. Maar vooruit. Iets met levensverhalen, omdat het mij heeft geholpen om mijn leven als een verhaal te zien. Dat ik nu de rode draad en verbanden zie door alles wat er met mij en mijn moeder is gebeurd. Dat ik mensen daar mee wil helpen. Dat ik denk dat ze daar iets aan hebben.
’Maar ik snap het even niet,’ vraagt mijn vriendin verder. ’Wil je dan het verhaal van andere mensen opschrijven?’
Ik schud mijn hoofd en voel mijn wangen rood worden, terwijl mijn hart op hol slaat. Ik zeg dat ik een model heb ontwikkeld. Dat ik iets met online courses zou willen doen of misschien nog iets met coaching ofzo, maar dat ik het ook nog niet precies weet.
Op pad met je plot
Wat ik niet vertel is dat het model ook al een naam heeft: ’Op pad met je plot’. Dat ik daarnaast bezig ben met het schrijven van blogs, het maken van meditaties, dat ik graag nog iets met journalling wil doen, dat ik een ’plottegrond’ wil maken. Dat ik zoveel ideeën heb en dat ik wéét dat dit míjn pad is. Maar… wat als ze het stom vinden?
’Jammer dat je zo rood wordt als je het er over hebt. Ik denk dat er echt een markt voor is,’ zegt mijn vriendin. Ze vertelt dat ze op haar werk ook bezig is met storytelling, persoonlijke verhalen en authenticiteit. En dat ze denkt dat het heel interessant zou kunnen zijn voor haar collega’s. ’Maar als je er zelf al niet achter staat, als je gaat hakkelen en stamelen, ga ik je écht niet uitnodigen om er een keer bij ons wat over te vertellen.’
Beng. Dat is precies de boodschap die ik nodig heb om verder te komen. Zonder schaamte vertellen waar ik voor sta en wat ik wil bereiken. Zonder al die belemmerende overtuigingen als ’wie zit er nu op mij te wachten?’ en ’wat zullen ze van me vinden?’ en ’doe ik een ander er niet mee tekort?’ Doen wat ík wil. Mijn ruimte innemen. Op mijn stoel gaan zitten.
Troon
’Ah, zit je daar,’ zegt ze terwijl ze de kamer binnen komt en mij in een van de zwarte leren stoeltjes ziet. Ze zet een glas heet water voor me neer.
Ik knik en pak een theezakje. ’Welk advies zou je aan je jongere zelf geven?’ staat op het labeltje geschreven. Van binnen grinnik ik. Wist Pickwick maar hoe raak deze vraag op dit moment is. Alles komt in dit tekstje samen.
’Wilde je daar ook zitten?’ Zij vleit zich in de lekkere leren oorfauteuil tegenover me en pakt haar boekje op schoot. ’Op die plek?’
Ik schud mijn hoofd. We praten over het waarom. Ze zegt dat er niets veranderd is in de kamer. Dat de ruimte precies hetzelfde is als de vorige keer. Dat ze het toen zo verrassend vond dat ik daar zelf was gaan zitten, omdat de meeste mensen er automatisch van uitgaan dat dat haar plek is. Dat ze het net een troon vindt, die helemaal niet zo fijn zit.
’En nu we het hier zo over hebben gehad?’ Ze kijkt me aan. ’Wil je dan nog steeds hier zitten?’
’Ja, eigenlijk wel,’ zeg ik.
’Nou, dan wisselen we toch gewoon.’
’Ja.’ En terwijl ik dat zeg, voel ik dat er iets in me verschuift. Alsof het schuifje van vertrouwen wordt opengezet. Dus ik sta op uit de kleine kille stoel, loop naar de warmte en geborgenheid van de overkant.
En ik ga zitten.
0 reacties